Kaderbrief 2024-2028

Loon, prijs en ontwikkeling lokale heffingen

Nieuwe wijze van indexeren gemeentelijke budgetten vanaf 2025.

Tot nu toe werd de begroting waardevast gehouden door jaarlijks de begroting te indexeren op basis van de inflatieverwachting van het Centraal Planbureau voor het volgend jaar. Als de werkelijke inflatie hoger was dan deze verwachting, moest dit óf binnen de budgetten worden opgelost, óf als nadeel voor de kaderbrief worden aangemeld. Met ingang van de indexering van de begroting 2025 betrekken wij ook de bijstelling van de inflatieverwachting van het lopend jaar bij de index.

Hoe indexeren we jaarlijks onze begroting?
Door inflatie worden de goederen en diensten die de gemeente inkoopt jaarlijks duurder. Bij iedere nieuwe begroting verhoogt de gemeente daarom alle budgetten met het verwachte percentage aan loon- en prijsontwikkeling voor het eerstvolgend begrotingsjaar. In de kaderbrief stelt de gemeenteraad jaarlijks dit percentage vast. Omdat de gemeente raamt op basis van constante prijzen (= alle jaarschijven van de meerjarenbegroting zijn begroot op het prijspeil van het eerste begrotingsjaar) verhogen we alle jaarschijven met hetzelfde percentage.

Het percentage waarmee we indexeren is gebaseerd op de inflatieverwachting voor de sector overheid van het Centraal Planbureau (CPB) voor het eerstvolgend begrotingsjaar. Deze verwachting publiceert het CPB in het Centraal Economisch Plan (CEP) in maart als voorloper van de Voorjaarsnota van de rijksoverheid. Bij deze kaderbrief doen we een voorstel om de keuze van indices uit het CEP aan te passen.

Welke knelpunten treden op?
Indexering vindt nu plaats op basis van een inflatieverwachting. De werkelijke loon- en prijsontwikkeling wijkt hiervan altijd af. Op het moment dat dit kleine afwijkingen zijn, is het verdedigbaar om geen correcties door te voeren. Voor- en nadelen ten opzichte van de realisatie zullen zich veelal opheffen en per beleidsterrein zal de werkelijke loon- en prijsontwikkeling variëren waardoor niet overal sprake is van eenzelfde problematiek. Vanuit dit principe voerden we nooit een generieke nacalculatie uit, maar deden we voorstellen om knelpunten door loon- en prijsontwikkeling als tegenvaller te verwerken bij de kaderbrief. Alleen voor de gemeenschappelijke regelingen hanteren we op basis van regionale afspraken een afwijkende systematiek met nacalculatie.

In de jaren 2021-2023 was de inflatie echter veel hoger dan de percentages uit de CPB-verwachtingen waarmee de begrotingen 2021, 2022 en 2023 waren geïndexeerd. Hierdoor trad over de gehele begroting een stevig koopkrachtverlies op. In de Kaderbrief 2023-2027 hebben we dit voor diverse beleidsterreinen aan de hand van verschillende aanmeldingen gecorrigeerd. Dit leidde tot grote aanmeldingen die de transparantie van de kaderbrief verminderen: grote financiële aanmeldingen om de begroting waardevast te houden staan in de integrale afweging naast grote aanmeldingen vanwege politieke ambities. In basis kunnen we er niet op vertrouwen dat de begroting vanzelf waardevast blijft. Ditzelfde geldt ook voor gesubsidieerde instellingen. Het waardevast houden vraagt bij grote afwijkingen in de huidige systematiek bij de kaderbrief een correctie.

In deze kaderbrief staan twee grote voorstellen voor het waardevast houden van budgetten:

  • AD.05 Inhaalindexering meerjaren investeringsplan 2024-2027 (1,2 miljoen structureel extra kapitaallast binnen het meerjarenbeeld, 1,0 miljoen vanaf 2029).
  • 07.04 Aandeel loon- en prijsontwikkeling in ontwikkeling Regionale Jeugdhulp (1,2 miljoen structureel).

Daarnaast speelt de ontwikkeling van lonen en prijzen ook in meerdere kleinere aanmeldingen zoals de ontwikkeling van beveiligingskosten, inhaalindexering sterke sociale basis en de verduurzaming van het wagenpark. Deze aanmeldingen zijn gedaan met de aanname dat de plannen waarop de originele calculaties zijn opgesteld ongewijzigd doorgang moeten vinden en de hogere prijzen niet leiden tot versobering of herprioritering.

Hoe gaan we de begroting voortaan indexeren?
Omdat de gemeentefonds-systematiek voor het bepalen voor de accressen voor loon- en prijsontwikkeling per 2025 verandert, stellen we voor om de systematiek aan te passen zodat we naar de toekomst een robuuste werkwijze ontstaat. Dit doen we door het hanteren van de onderstaande uitgangspunten:

  • Wijziging: in de berekening van de index voor de begroting (jaar t) betrekken we de afwijking tussen de begrotingsindex van het jaar ervoor (jaar t-1) en de bijgestelde inflatieraming uit het Centraal Economisch Plan van het CPB.
    Dit houdt concreet in dat het indexcijfer voor het volgend jaar wordt verhoogd als de bijgestelde inflatieraming voor het lopend jaar hoger uitvalt dan de eerder bepaalde begrotingsindex en wordt verlaagd als deze lager uitvalt. Dit betekent dat hogere / lagere prijzen dus met een jaar vertraging worden gecorrigeerd. Als de compensatie voor loon- en prijsontwikkeling via de Algemene uitkering van het Gemeentefonds (o.b.v. prijscomponent BBP) lager of hoger uitvalt, kan een voor- of nadeel ontstaan ten opzichte van de benodigde ruimte voor indexering op basis van de CPB-inflatieverwachting. Dit verrekenen we met de stelpost indexering.
  • Ongewijzigd: we baseren de index van lasten op de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling voor de sector overheid op basis van de indices voor materiële overheidsconsumptie (materiële budgetten), overheidsinvesteringen (MIP) en de prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers (salarislasten). Subsidies indexeren we op basis van een gemiddeld mengpercentage voor salarislasten (75%) en materiële budgetten (25%), bijdragen GR’en volgen de regionale systematiek.
    Dit betekent dat de index het gemiddelde van de sector overheid volgt. Als op een beleidsterrein een afwijkende loon- en prijsontwikkeling optreedt doordat bijvoorbeeld ruimere Cao’s worden afgesloten of andere specifieke factoren een kosten-opdrijvend effect hebben, moet dit als nadeel in de kaderbrief worden meegenomen en integraal worden afgewogen.
  • Ongewijzigd: jaarlijks indexeren we alle investeringskredieten die in het MIP zitten (en dus nog niet beschikbaar zijn gesteld). Kredieten van projecten die al in uitvoering zijn worden niet geïndexeerd.
    Een krediet moet pas beschikbaar worden gesteld als een project (bijna) in uitvoering gaat (= reëel ramen). De raming moet op dat moment toereikend zijn voor de geplande uitvoering. Tot die tijd zit dit in het meerjareninvesteringsplan en wordt volgens de bovenstaande werkwijze geïndexeerd.
  • Ongewijzigd: we baseren de index van de baten gemeentelijke tarieven op het gemeentelijk mengpercentage van 60% salarissen, 20% materiële budgetten en 20% investeringen. De afslag voor loon en prijsontwikkeling van het Gemeentefonds volgt voor 2025 en 2026 nog de hiervoor in de circulaires berekende accressen voor loon- en prijsontwikkeling. Vanaf 2027 geldt hiervoor de prijscomponent in de ontwikkeling van het BBP.

Welke effecten heeft de nieuwe werkwijze?
De nieuwe werkwijze heeft als voordeel dat de gemeentelijke index veel meer aansluit op de werkelijke inflatie: met een jaar vertraging wordt de index aangepast aan de werkelijke ontwikkeling. De indexpercentages worden:

 

2024

2024

2024

2025

2025

 
 

KB/PB

CPB 2024

correctie

CPB 2025

Kaderbrief 2024-2028

Meng-percentage

Gemeente (lasten)

A

B

C (B-A)

D

(C+D)

 

lonen

5,2

6,4

1,2

4,4

5,6

60%

materiaal

3,9

2,9

-1,0

2,2

1,2

20%

investeringen

1,6

3,0

1,4

2,0

3,4

20%

Gemeente (baten)

      

gemiddeld voor tarieven

4,2

   

4,3

 

Het indexeringstarief voor subsidies volgt de gecorrigeerde tarieven zoals toegepast op de gemeentebudgetten 2025, maar dan met een afwijkend mengpercentage. Het indexpercentage voor gemeenschappelijke regelingen volgt de regionale systematiek.

 

Kaderbrief 2024-2028

Meng-percentage

Bijdrage GR'en (inclusief nacalculatie 2022 t/m 2024)

  

Kaderstelling GR loon (nacalculatie 5,7%)

8,3

75%

Kaderstelling GR materieel (nacalculatie 2,1%)

0,9

25%

Totaal (waarvan nacalculatie 4,8%)

9,3

 

Subsidies

  

Lonen

4,2

75%

Materiaal

0,3

25%

Totaal

4,5

 

Omdat voor gesubsidieerde instellingen en gemeenschappelijke regelingen van een afwijkend mengpercentage wordt uitgegaan kan een financieel resultaat ontstaan. Dit verrekenen we met de stelpost indexering. Mee- en tegenvallers door loon- en prijscompensatie in het gemeentefonds worden ook hiermee verrekend. Naar verwachting zullen plussen en minnen elkaar opheffen.

Tarieven lokale heffingen.

Onroerendezaakbelastingen (ozb)
In deze kaderbrief verhogen de tarieven voor de ozb niet. In de begroting 2025 verhogen we de tarieven alleen voor inflatiecorrectie, i.c. 4,3%.

Afvalstoffenheffing
De afvalstoffenheffing is sinds 2022 kostendekkend. Door daling van de kosten daalt het tarief voor de afvalstoffenheffing (exclusief indexering) met 3,3%.

Riool- en waterzorgheffing
In 2025 schakelen we over van de rioolheffing naar de nieuwe riool- en waterzorgheffing. De raad heeft over dit voorstel in het voorjaar van 2024 zijn wensen en bedenkingen kenbaar gemaakt

Hiermee daalt het tarief voor een gebruiker van een woning met 47%.
De gebruiker tevens eigenaar van een 1 persoonshuishouden gaat 6,4% meer betalen.
De gebruiker tevens eigenaar van een 2 persoonshuishouden gaat 2,8% minder betalen.
De gebruiker tevens eigenaar van een meer-persoonshuishouden gaat 12,8% minder betalen.
De eigenaar, geen gebruiker, gaat 86 per woning betalen