Tot 2025 werd de begroting waardevast gehouden door jaarlijks de begroting te indexeren op basis van de inflatieverwachting van het Centraal Planbureau voor het volgend jaar. Als de werkelijke inflatie hoger was dan deze verwachting, moest dit óf binnen de budgetten worden opgelost, óf als nadeel voor de kaderbrief worden aangemeld. Met ingang van de indexering van de begroting 2025 betrekken wij ook de bijstelling van de inflatieverwachting van het lopend jaar bij de index.
Door inflatie worden de goederen en diensten die de gemeente inkoopt jaarlijks duurder. Bij iedere nieuwe begroting verhoogt de gemeente daarom alle budgetten met het verwachte percentage aan loon- en prijsontwikkeling voor het eerstvolgend begrotingsjaar. In de kaderbrief stelt de gemeenteraad jaarlijks dit percentage vast. Omdat de gemeente raamt op basis van constante prijzen (= alle jaarschijven van de meerjarenbegroting zijn begroot op het prijspeil van het eerste begrotingsjaar) verhogen we alle jaarschijven met hetzelfde percentage.
Het percentage waarmee we indexeren is gebaseerd op de inflatieverwachting voor de sector overheid van het Centraal Planbureau (CPB) voor het eerstvolgend begrotingsjaar. Deze verwachting publiceert het CPB in het Centraal Economisch Plan (CEP) in maart als voorloper van de Voorjaarsnota van de rijksoverheid. Bij deze kaderbrief doen we een voorstel om de keuze van indices uit het CEP aan te passen.
Uitgangspunten voor indexering zijn:
De indexpercentages worden:
2025  | 2025  | 2025  | 2026  | 2026  | ||
|---|---|---|---|---|---|---|
KB/PB  | CPB 2025  | correctie  | CPB 2025  | Kaderbrief 2025-2029  | Meng-percentage  | |
Gemeente (lasten)  | A  | B  | C (B-A)  | D  | (C+D)  | |
lonen  | 4,4  | 6,2  | 1,8  | 1,8  | 3,6  | 60%  | 
materiaal  | 2,2  | 2,9  | 0,7  | 2,1  | 2,8  | 20%  | 
investeringen  | 2,0  | 3,3  | 1,3  | 3,0  | 4,3  | 20%  | 
Gemeente (baten)  | ||||||
gemiddeld voor tarieven  | 3,5  | 3,6  | 
Het indexeringstarief voor subsidies volgt de gecorrigeerde tarieven zoals toegepast op de gemeentebudgetten 2025, maar dan met een afwijkend mengpercentage. Het indexpercentage voor gemeenschappelijke regelingen volgt de regionale systematiek.
Kaderbrief 2025-2029  | Meng-percentage  | |
|---|---|---|
Bijdrage GR'en (inclusief nacalculatie 2024 en 2025)  | ||
Kaderstelling GR loon (nacalculatie -1,3%)  | 2,1  | 75%  | 
Kaderstelling GR materieel (nacalculatie 0,5%)  | 2,7  | 25%  | 
Totaal (waarvan nacalculatie -0,85%)  | 2,25  | |
Subsidies  | ||
Lonen  | 3,6  | 75%  | 
Materiaal  | 2,8  | 25%  | 
Totaal  | 3,4  | 
Omdat voor gesubsidieerde instellingen en gemeenschappelijke regelingen van een afwijkend mengpercentage wordt uitgegaan kan een financieel resultaat ontstaan. Dit verrekenen we met de stelpost indexering. Mee- en tegenvallers door loon- en prijscompensatie in het gemeentefonds worden ook hiermee verrekend. Naar verwachting zullen plussen en minnen elkaar opheffen.
De onroerendezaakbelastingen ontwikkelen zich als volgt:
Ontwikkeling OZB  | 2025  | 2026  | 2027  | 2028  | 2029  | 
Niet woningen  | -1.220.260  | -1.220.260  | -1.220.260  | -1.220.260  | -1.220.260  | 
woningen  | 280.238  | -98.987  | 932.523  | 1.106.732  | 148.159  | 
Totaal OZB  | -940.022  | -1.319.247  | -287.738  | -113.528  | -1.072.101  | 
V  | V  | V  | V  | V  | 
De ozb niet woningen ontwikkelt zich positief t.o.v. de raming in begroting 2024-2028. De opbrengst van nieuw vastgoed in vooral het LBSP ramen we pas nadat deze is gerealiseerd in het afgelopen jaar (2024) en geprognosticeerd is door de BSGR voor het lopende jaar (2025).
De ozb woningen blijft door vertraging in de woningbouwontwikkeling in 2024 en 2027 achter bij de raming voor 2024-2028. Tegenover deze lagere opbrengst staat een voordeel in de algemene uitkering door lagere korting op het gemeentefonds. Die bedraagt 65% van de opbrengst OZB woningen. Bij niet-woningen wordt 32% van de opbrengst gekort op het gemeentefonds.
In deze kaderbrief verhogen we de tarieven voor de ozb niet. In de begroting 2026 verhogen we de tarieven alleen voor inflatiecorrectie, i.c. 3,6%.
De lasten voor de verwerking van huishoudelijk afval stijgen door uitvoering van de grondstoffennota. De tariefstijging bedraagt 1,8% *)
De kapitaallasten voor de riolering en waterzorg dalen door vertraging in de uitvoering van de wijkvervangingen. Hierdoor dalen de tarieven met 2,3% *)
De totale ontwikkeling van de gemeentelijke woonlasten bedraagt voor een gebruiker/huurder 0,8% *). Dit is exclusief indexering bij de begroting van 3,6%.
*) Deze percentages kunnen nog wijzigen bij opstelling van de begroting 2026.