Kaderbrief 2025-2029

4.2 Loon, prijs en ontwikkeling lokale heffingen

Wijze van indexeren gemeentelijke budgetten vanaf 2025.

Tot 2025 werd de begroting waardevast gehouden door jaarlijks de begroting te indexeren op basis van de inflatieverwachting van het Centraal Planbureau voor het volgend jaar. Als de werkelijke inflatie hoger was dan deze verwachting, moest dit óf binnen de budgetten worden opgelost, óf als nadeel voor de kaderbrief worden aangemeld. Met ingang van de indexering van de begroting 2025 betrekken wij ook de bijstelling van de inflatieverwachting van het lopend jaar bij de index.

Hoe indexeren we jaarlijks onze begroting?

Door inflatie worden de goederen en diensten die de gemeente inkoopt jaarlijks duurder. Bij iedere nieuwe begroting verhoogt de gemeente daarom alle budgetten met het verwachte percentage aan loon- en prijsontwikkeling voor het eerstvolgend begrotingsjaar. In de kaderbrief stelt de gemeenteraad jaarlijks dit percentage vast. Omdat de gemeente raamt op basis van constante prijzen (= alle jaarschijven van de meerjarenbegroting zijn begroot op het prijspeil van het eerste begrotingsjaar) verhogen we alle jaarschijven met hetzelfde percentage.

Het percentage waarmee we indexeren is gebaseerd op de inflatieverwachting voor de sector overheid van het Centraal Planbureau (CPB) voor het eerstvolgend begrotingsjaar. Deze verwachting publiceert het CPB in het Centraal Economisch Plan (CEP) in maart als voorloper van de Voorjaarsnota van de rijksoverheid. Bij deze kaderbrief doen we een voorstel om de keuze van indices uit het CEP aan te passen.

Uitgangspunten voor indexering zijn:

  • in de berekening van de index voor de begroting (jaar t) betrekken we de afwijking tussen de begrotingsindex van het jaar ervoor (jaar t-1) en de bijgestelde inflatieraming uit het Centraal Economisch Plan van het CPB.
    Dit houdt concreet in dat het indexcijfer voor het volgend jaar wordt verhoogd als de bijgestelde inflatieraming voor het lopend jaar hoger uitvalt dan de eerder bepaalde begrotingsindex en wordt verlaagd als deze lager uitvalt. Dit betekent dat hogere / lagere prijzen dus met een jaar vertraging worden gecorrigeerd. Als de compensatie voor loon- en prijsontwikkeling via de Algemene uitkering van het Gemeentefonds (o.b.v. prijscomponent BBP) lager of hoger uitvalt, kan een voor- of nadeel ontstaan ten opzichte van de benodigde ruimte voor indexering op basis van de CPB-inflatieverwachting. Dit verrekenen we met de stelpost indexering.

  • We baseren de index van lasten op de gemiddelde loon- en prijsontwikkeling voor de sector overheid op basis van de indices voor materiële overheidsconsumptie (materiële budgetten), overheidsinvesteringen (MIP) en de prijs overheidsconsumptie, beloning werknemers (salarislasten). Subsidies indexeren we op basis van een gemiddeld mengpercentage voor salarislasten (75%) en materiële budgetten (25%), bijdragen GR’en volgen de regionale systematiek.
    Dit betekent dat de index het gemiddelde van de sector overheid volgt. Als op een beleidsterrein een afwijkende loon- en prijsontwikkeling optreedt doordat bijvoorbeeld ruimere Cao’s worden afgesloten of andere specifieke factoren een kosten-opdrijvend effect hebben, moet dit als nadeel in de kaderbrief worden meegenomen en integraal worden afgewogen.

  • Jaarlijks indexeren we alle investeringskredieten die in het MIP zitten (en dus nog niet beschikbaar zijn gesteld). Kredieten van projecten die al in uitvoering zijn worden niet geïndexeerd.
    Een krediet moet pas beschikbaar worden gesteld als een project (bijna) in uitvoering gaat (= reëel ramen). De raming moet op dat moment toereikend zijn voor de geplande uitvoering. Tot die tijd zit dit in het meerjareninvesteringsplan en wordt volgens de bovenstaande werkwijze geïndexeerd.

  • we baseren de index van de baten gemeentelijke tarieven op het gemeentelijk mengpercentage van 60% salarissen, 20% materiële budgetten en 20% investeringen. De afslag voor loon en prijsontwikkeling van het Gemeentefonds volgt voor 2025 en 2026 nog de hiervoor in de circulaires berekende accressen voor loon- en prijsontwikkeling. Vanaf 2027 geldt hiervoor de prijscomponent in de ontwikkeling van het BBP.

De indexpercentages worden:

2025

2025

2025

2026

2026

KB/PB

CPB 2025

correctie

CPB 2025

Kaderbrief 2025-2029

Meng-percentage

Gemeente (lasten)

A

B

C (B-A)

D

(C+D)

lonen

4,4

6,2

1,8

1,8

3,6

60%

materiaal

2,2

2,9

0,7

2,1

2,8

20%

investeringen

2,0

3,3

1,3

3,0

4,3

20%

Gemeente (baten)

gemiddeld voor tarieven

3,5

3,6

Het indexeringstarief voor subsidies volgt de gecorrigeerde tarieven zoals toegepast op de gemeentebudgetten 2025, maar dan met een afwijkend mengpercentage. Het indexpercentage voor gemeenschappelijke regelingen volgt de regionale systematiek.

Kaderbrief 2025-2029

Meng-percentage

Bijdrage GR'en (inclusief nacalculatie 2024 en 2025)

Kaderstelling GR loon (nacalculatie -1,3%)

2,1

75%

Kaderstelling GR materieel (nacalculatie 0,5%)

2,7

25%

Totaal (waarvan nacalculatie -0,85%)

2,25

Subsidies

Lonen

3,6

75%

Materiaal

2,8

25%

Totaal

3,4

Omdat voor gesubsidieerde instellingen en gemeenschappelijke regelingen van een afwijkend mengpercentage wordt uitgegaan kan een financieel resultaat ontstaan. Dit verrekenen we met de stelpost indexering. Mee- en tegenvallers door loon- en prijscompensatie in het gemeentefonds worden ook hiermee verrekend. Naar verwachting zullen plussen en minnen elkaar opheffen.

Lokale heffingen:

Ozb:

De onroerendezaakbelastingen ontwikkelen zich als volgt:

Ontwikkeling OZB

2025

2026

2027

2028

2029

Niet woningen

-1.220.260

-1.220.260

-1.220.260

-1.220.260

-1.220.260

woningen

280.238

-98.987

932.523

1.106.732

148.159

Totaal OZB

-940.022

-1.319.247

-287.738

-113.528

-1.072.101

V

V

V

V

V

De ozb niet woningen ontwikkelt zich positief t.o.v. de raming in begroting 2024-2028. De opbrengst van nieuw vastgoed in vooral het LBSP ramen we pas nadat deze is gerealiseerd in het afgelopen jaar (2024) en geprognosticeerd is door de BSGR voor het lopende jaar (2025).

De ozb woningen blijft door vertraging in de woningbouwontwikkeling in 2024 en 2027 achter bij de raming voor 2024-2028. Tegenover deze lagere opbrengst staat een voordeel in de algemene uitkering door lagere korting op het gemeentefonds. Die bedraagt 65% van de opbrengst OZB woningen. Bij niet-woningen wordt 32% van de opbrengst gekort op het gemeentefonds.

Tarieven lokale heffingen.

Onroerendezaakbelastingen (ozb)

In deze kaderbrief verhogen we de tarieven voor de ozb niet. In de begroting 2026 verhogen we de tarieven alleen voor inflatiecorrectie, i.c. 3,6%.

Afvalstoffenheffing

De lasten voor de verwerking van huishoudelijk afval stijgen door uitvoering van de grondstoffennota. De tariefstijging bedraagt 1,8% *)

Riool- en waterzorgheffing

De kapitaallasten voor de riolering en waterzorg dalen door vertraging in de uitvoering van de wijkvervangingen. Hierdoor dalen de tarieven met 2,3% *)

De totale ontwikkeling van de gemeentelijke woonlasten bedraagt voor een gebruiker/huurder 0,8% *).  Dit is exclusief indexering bij de begroting van 3,6%.

*) Deze percentages kunnen nog wijzigen bij opstelling van de begroting 2026.