Kaderbrief 2023-2027

Financiële samenvatting

Net als bij de Programmabegroting 2023-2026 blijft het financiële beeld voor de komende jaren erg onzeker. Dit komt voornamelijk door wereldwijde economische omstandigheden. Binnen deze onzekerheden moeten we een lijn kiezen die voorzichtig genoeg is om risico’s op te kunnen vangen, maar ook weer niet té voorzichtig zodat nu voorzieningen en plannen in de stad worden beëindigd, terwijl dit achteraf niet nodig kan blijken. Dit hoofdstuk schetst hoe we dit evenwicht bewaren in de financiële voorstellen in deze kaderbrief.

We starten deze samenvatting met een schets van de economische context en de financiële uitgangspositie van de gemeente Leiden. Voor dat laatste nemen we ook de bevindingen mee uit het recente onderzoek van Deloitte naar de financiële positie van de gemeente Leiden. Vervolgens beschrijven en motiveren we in paragraaf 2 de financiële ontwikkelingen en bijsturingsmaatregelen in deze kaderbrief. Tot slot geven we aan hoe de voorgestelde besluitvorming in deze kaderbrief doorwerkt in de financiële positie van de gemeente .

1. Context en uitgangspositie


Economische context

De economische omstandigheden om ons heen hebben ook effect op deze kaderbrief. Hierbij zijn vooral de volgende ontwikkelingen van belang:

  • De inflatie is na een piek eind 2022 nu weer iets afgenomen. De hoge inflatiepiek eind 2022 werd vooral gedreven door gestegen energieprijzen. De inflatie verbreedt nu doordat deze hogere energieprijzen doorwerken in prijzen van producten en cao’s die nu worden afgesloten. Het CPB gaat er in het centraal economisch plan (CEP) 2023 van uit dat de inflatie voor uitgaven van overheden in 2023 rond 5,9% zal uitkomen maar richting 2027 weer zal dalen naar 1,9%. Hierbij gelden wel de nodige onzekerheden zoals de ontwikkelingen op de energiemarkt.
    Jaarlijks indexeren we de budgetten en inkomsten op basis van de inflatieverwachting in het CEP. Zo blijft onze begroting ‘waardevast’. De inflatieverwachting voor 2022 en 2023 was een stuk lager dan de uiteindelijke loon- en prijsontwikkeling. Hierdoor hebben we de budgetten en inkomsten in de begroting met een lager tarief geïndexeerd dan de werkelijke inflatieontwikkeling. Dit verlies aan ‘koopkracht’ kan waarschijnlijk deels worden opgevangen binnen budgetten, maar voor een deel ook niet. Deze kaderbrief doet voorstellen om een aantal budgetten te compenseren voor gestegen prijzen, zodat de gemeente haar taken kan blijven uitvoeren.
  • Als gevolg van de hoge inflatie heeft de Europese Centrale Bank (ECB) meerdere rentestijgingen doorgevoerd. Sinds het rentebeeld bij de Programmabegroting 2023 is de rente op de kapitaalmarkt verder gestegen naar 3,3%. Door de relatief hoge schuldpositie en het omvangrijk toekomstig investeringsprogramma werkt dit sterk door in de gemeentebegroting. Dit moet als tegenvaller worden meegenomen. Het is onzeker hoe de rente zich verder ontwikkelt. De inflatieverwachting van het CPB gaat op termijn weer richting de 2%. Dit is ook de inflatiedoelstelling die de ECB hanteert. Op de kapitaalmarkt kennen kortlopende geldleningen op dit moment hogere rentepercentage langlopende geldleningen. Voorheen was dit juist andersom. Dit is een aanwijzing dat de kapitaalmarkt op termijn weer een dalende rente verwacht. Dit blijft echter hoogst onzeker.
  • Meerdere sectoren kampen met de huidige arbeidsmarkt. Onder andere door vergrijzing is het lastig om vacatures in te vullen. Dit speelt niet alleen voor Leiden zelf als werkgever, maar ook bij dienstverleners / leveranciers en gesubsidieerde partijen. Dit kan de continuïteit van dienstverlening en voortgang van planningen onder druk zetten en leiden tot hogere kosten voor bijvoorbeeld inhuur.
  • In het komend meerjarenbeeld wordt veel gebouwd in Leiden. Voor de snelheid waarmee geplande bouwprojecten worden uitgevoerd speelt met name voor de langere termijn de landelijke onzekerheid rondom stikstof en netcongestie. De regelgeving rondom stikstofneerslag heeft vooralsnog vooral effect op de uitvoeringswijze van bouwprojecten waardoor soms vertraging optreedt. In hoeverre landelijke beleidskeuzes rondom stikstof in de toekomst meer verstrekkende gevolgen gaan hebben is nu nog onzeker. De drukte op het stroomnet zet nu bedrijvigheid onder druk, maar kan op langere termijn ook effect gaan hebben op bouwen in de stad.

Kabinetsbeleid Gemeentefonds

De Voorjaarsnota van het kabinet Rutte IV geeft enige duidelijkheid over wat gemeenten vanaf 2026 mogen verwachten. Het miljard dat in 2026 incidenteel aan het gemeentefonds is toegevoegd wordt structureel gemaakt en vanaf 2027 wordt de ontwikkeling van het Gemeentefonds gekoppeld aan de ontwikkeling BBP. Hoewel dit meer zekerheid biedt voor de komende meerjarenbegroting, is nog steeds sprake van een forse afname van gemeentelijke middelen ten opzichte van 2025. Het ravijn wordt structureel gedempt, maar op een aanzienlijk lager niveau dan 2025. Dit komt onder meer doordat de opschalingskorting onverminderd in stand blijft. De Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) vraagt daarom op korte termijn overleg met het kabinet om over de consequenties te praten. In deze kaderbrief maken we op basis van de Voorjaarsnota aannames van hoe het gemeentefonds zich in de meicirculaire zal ontwikkelen. Zie voor verdere analyse het hoofdstuk Ontwikkeling algemene uitkering Gemeentefonds.

Financiële uitgangspositie gemeente Leiden

Aan de hand van een SWOT-analyse brengen we grofmazig de financiële uitgangspositie voor deze kaderbrief in kaart. Hierbij geven we aan welke sterke en zwakke aspecten van onze eigen begroting / balans en welke kansen en bedreigingen in onze omgeving vooral van invloed zijn om op lange termijn baten en lasten in evenwicht te houden.

 

Voordelig

Nadelig

Intern

Sterkte:

  • Programmabegroting 2023 was structureel sluitend met behoedzame lijn t.a.v. ‘ravijnjaar’;
    Structurele behoedzaamheidsruimte vanaf 2027;
  • Weerstandsvermogen op orde;
  • Er heeft een verbeterslag plaatsgevonden op raming kasstromen binnen investeringen.

Zwakte:

  • Groei naar een zeer hoge schuldpositie, rentebuffer ontoereikend;
    Relatief lage indexering van budgetten in 2022 en 2023 ten opzichte van de werkelijke inflatie, krediet voor prijsstijgingen is nagenoeg uitgeput;
  • Openstaande taakstelling sociaal domein vanaf 2027;
  • Relatief hoge ozb (m.n. niet-woningen), riool- en afvalstoffenheffing kostendekkend.

Omgeving

Kans:

  • Hervormingsagenda Jeugd kan gaan helpen bij invulling taakstelling;
  • VNG blijft in onderhandeling met kabinet over het ravijnjaar;
  • Incidentele rijksmiddelen Rutte IV.

Bedreiging:

  • Mogelijk verdere rentestijging als gevolg van monetair beleid ECB;
  • Hoge inflatie zet haalbaarheid ambities onder druk, met name energieprijzen na 2024 kunnen structureel stevig doorwerken;
  • Krapte op de arbeidsmarkt;
  • Ontwikkeling maatstaven gemeentefonds (m.n. woningbouw mede i.r.t. stikstofproblematiek).

De SWOT-analyse laat zien dat de gemeente wat betreft de sluitende begroting (inclusief behoedzaamheidsruimte) en weerstandsvermogen een relatief gunstige uitgangspositie had. Bij de Programmabegroting 2023 heeft de raad een behoudende lijn gekozen in relatie tot eventuele besluitvorming door het kabinet over het Gemeentefonds vanaf 2026. Hiertegenover staat wel de hoge schuldpositie, relatief hoge ozb en de openstaande taakstelling Sociaal Domein. Door de recente stijging van de rente is de rentebuffer ontoereikend en zullen in deze kaderbrief maatregelen moeten worden getroffen. Waar de budgetten in de afgelopen jaren met 1,5% (2022) en 2,3% (2023) zijn geïndexeerd, was de werkelijke inflatie fors hoger. Het centraal economisch plan 2023 schat de werkelijke inflatie voor de materiële overheidsconsumptie in op 5,1% (2022) en 5,9% (2023). Hiermee treedt gemiddeld over twee jaar een koopkrachtverlies op van rond 7%. Hoewel in de programmabegroting 2023 meerdere budgetten hiervoor gericht zijn gecompenseerd, kan dit mogelijk op overige budgetten voor knelpunten zorgen. Het krediet van € 14,1 miljoen voor extreme prijsstijgingen dat bij de collegevorming is ingesteld is al voor een groot deel ingezet.

Kansen: de Hervormingsagenda Jeugd zou in de toekomst kunnen bijdragen aan het realiseren van de kostenbesparing die nu in de begroting is verwerkt. De investeringsfondsen die het Kabinet beschikbaar heeft gesteld geven kansen voor het financieren van ambities.
Belangrijkste bedreigingen zijn vooral de hierboven beschreven bredere economische factoren zoals inflatie, rente en de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast is de ontwikkeling van de maatstaven op basis waarvan het Gemeentefonds wordt verdeeld (aantal inwoners, woningen etc.) van invloed op de algemene uitkering.

Rapport Deloitte
Op 18 april presenteerde Deloitte in de Commissie voor de Rekeningen een onderzoek naar de financiële positie. Het onderzoek concludeerde dat de informatievoorziening over de financiële positie in de Leidse planning-en-controlstukken transparant is en dat de raad hierover goed wordt geïnformeerd. De drie belangrijkste risico’s die zij aanwijzen sluiten dan ook aan op de analyses zoals opgenomen in de Programmabegroting 2023:

  • Er zit een afwijking tussen realisatie en begroting. Dit zit zowel binnen investeringen (‘planningsoptimisme’) als binnen de reguliere begroting. Voor deze kaderbrief is extra inzet gepleegd op het reëler ramen van uitgaven binnen investeringen. Hierdoor verwachten we dat de voorspellende waarde van de begroting een flink stuk is vergroot.
  • Deloitte wijst erop dat de schuldpositie door de geplande investeringen sterk stijgt en wijst op de risico’s voor de betaalbaarheid van deze schuld. De ‘knop’ voor de raad om dit risico te beperken is volgens Deloitte vooral het maken van keuzes binnen de investeringsambities.
  • Als relevante ontwikkelingen noemt Deloitte ontwikkeling van de Algemene uitkering, de rente en de inflatie.

De bevindingen van Deloitte hebben we betrokken bij de voorbereiding van de kaderbrief.

2. Financiële beleidskeuzes

De hiervoor genoemde economische omstandigheden maken dat we voorstellen om bij te sturen op onze ambities. We willen blijven investeren in de stad om deze voor nu en later leefbaar te houden. Tegelijkertijd moeten we realistisch zijn dat met gestegen prijzen en hoge rente niet alle uitgaven die we wenselijk achten ook financieel mogelijk zijn.

De voorstellen in deze kaderbrief hebben per saldo het onderstaande effect op de baten en lasten in de begroting :

Categorie (in 1.000, - = voordeel)

2023

2024

2025

2026

2027

1. Autonome ontwikkeling

-9.504

-8.538

-9.081

-5.819

-15.072

2. Budgettair neutraal

0

0

0

0

0

3. Mee/Tegenvaller

10.356

10.425

8.255

9.782

17.701

4. Nieuwe uitgave

1.379

2.430

2.042

1.141

789

5. Bijsturing

 

-3.322

-3.658

-6.232

-7.777

Eindtotaal

2.231

995

-2.443

-1.128

-4.358

De bedragen per categorie zijn als volgt te duiden:

  1. De autonome ontwikkelingen zijn de posten waarop de gemeente geen directe invloed heeft. Dit is in dit geval de Algemene uitkering uit het gemeentefonds. Het uiteindelijke structurele bedrag in 2027 betreft voor zo’n 6,5 miljoen compensatie voor gestegen lonen en prijzen. 7 miljoen extra inkomsten heeft betrekking op de toevoeging van 1 miljard aan het Gemeentefonds in de Voorjaarsnota van het kabinet. Het overige deel is het gevolg van de verwachte groei van de stad.
  2. In deze kaderbrief staat een aantal budgetneutrale aanmeldingen: hierbij worden bestaande budgetten en kredieten herschikt en reserves aangewend om tegenvallers op te vangen of uitgaven mogelijk te maken. Deze aanmeldingen leiden ‘onder aan de streep’ niet tot een voor- of nadeel. Onderdeel hiervan zijn diverse tijdelijke impulsen vanuit de reserve sociaal domein op onder meer het armoedebeleid, studentenwelzijn en het voorzetten van het programma Leiden Inclusief. Zo zetten we de komende jaren extra in op preventie en het ‘aan de voorkant’ komen van problematiek.
  3. De mee- en tegenvallers lopen op tot 17,7 miljoen (nadeel) in 2027. Dit bedrag bestaat voor 6,2 miljoen uit hogere rentelasten als gevolg van de gestegen rente op de kapitaalmarkt en hogere investeringsvolumes door prijsstijgingen en (nieuwe) investeringsbeslissingen. Voor 10,5 miljoen betreft dit prijsstijgingen op budgetten binnen de exploitatie. Hiervan belasten we 1,2 miljoen weer door aan de gemeenten waarvoor we diensten verlenen. Dit is al gesaldeerd in de tegenvallers. De doorbelasting in heffingen is opgenomen onder 5. bijsturing.
    Het overige deel betreft tegenvallers in kapitaallasten van investeringen door voornamelijk prijsstijgingen en overige tegenvallers. Ook de tegenvaller binnen het hek sociaal domein (netto € 1,1 miljoen vanaf 2027) valt in deze categorie. We verhogen de taakstelling sociaal domein én de behoedzaamheidsruimte met hetzelfde bedrag. Zie verderop in dit hoofdstuk ook de passage over het sociaal domein.
  4. In diverse programma’s zijn nieuwe uitgaven wenselijk. Dit betreft naast bijvoorbeeld herinrichting van sportpark de Mors, het maken van een begin met de Fair Practice code voor de basis-cultuurinstellingen en extra depotruimte voor De Lakenhal ook tijdelijke intensiveringen (2023-2026) om uitdagingen binnen de bedrijfsvoering aan te pakken en voor ambtelijke capaciteit voor lopende ruimtelijke projecten in de stad (Leiden Duurzaam Bereikbaar, Autoluwe Binnenstad, regie netcongestie, sturing Spoorzone).
  5. Om de bovenstaande tegenvallers en kosten te kunnen betalen, hebben we niet alleen op voorhand al bijgestuurd door zaken niet, minder of later te doen, maar stellen we ook binnen de kostendekkende riool- en afvalstoffenheffing een doorbelasting voor van in totaal 2,5 miljoen. De hogere personeelskosten rekenen we daarnaast deels door in de bouwleges (200.000). We stellen ook een ombuiging voor van € 225.000 binnen beleidsterrein cultuur (25.000 op subsidie historisch stadsbeeld, 200.000 op de subsidie voor het Cultuurfonds). Ook besluiten we om de taakstelling sociaal domein in 2026 voor 2,2 miljoen te dekken uit de reserve sociaal domein en vanaf 2027 met maatregelen structureel in te vullen, met in relatie tot de Hervormingsagenda Jeugd. Hiermee kan de structurele behoedzaamheidsruimte vanaf 2026 voor 2,2 miljoen strutureel vrijvallen. Ook betrekken we conform de afspraken in het Beleidsakkoord bij de index van de ozb 2024 de ten opzichte van de huidige inflatie rond 4% te lage indexering in 2022 en 2023.
    De vrije ruimte in de concernreserve en de reserve bouwleges (totaal 20 miljoen) storten we in de reserve afschrijvingen investeringen om hiermee het structurele beeld sluitend te maken. In het bedrag aan bijsturing is ook rekening gehouden met een verhoging van het behoedzaamheidsbudget met € 600.000.

De individuele aanmeldingen staan in de volgende hoofdstukken per programma toegelicht. Hieronder gaan we nader in op de overkoepelende financiële beleidsafwegingen bij deze kaderbrief.

Hoe gaan we om met de hoge inflatie?

We betalen hogere prijzen voor goederen en diensten die we inkopen. Ook de personeelskosten zijn toegenomen. Dit geldt zowel voor het eigen personeel door de nieuwe cao als voor personeel dat we inhuren. Ook onze gesubsidieerde instellingen hebben met deze prijsstijgingen te maken. In deze kaderbrief maken we de onderstaande keuzes om met deze financiële tegenvaller om te gaan:

  • We zetten ons in om gestegen prijzen met meevallers en keuzes binnen de huidige budgetten op te vangen. Waar dit in concrete gevallen niet lukt, verhogen we de budgetten. We kiezen niet voor een generieke inhaalindexering van de totale begroting, omdat niet ieder budget in dezelfde mate door loon- en prijsontwikkeling wordt geraakt. Keerzijde aan deze keuze is dat in de toekomst zou kunnen blijken dat loon- en prijsstijgingen voor knelpunten zorgen op budgetten en kredieten die we nu nog niet in beeld hebben. Dit blijven we kritisch volgen en waar nodig sturen we hierop bij in volgende kaderbrieven of begrotingen.
  • De energieprijzen 2023 zijn van een historisch hoog niveau maar zitten momenteel weer in een dalende trend. De toekomst voor de meerjarenbegroting is hoogst onzeker. Daarnaast zal de komende jaren moeten blijken wat het daadwerkelijke effect is van de investeringen in bijvoorbeeld een energiezuinig stadhuis en energiezuinige sportaccommodaties. Vanwege deze onzekerheden en dalende trend verhogen we de energiebudgetten voor 2023 en 2024 tijdelijk, met de aanname dat de situatie op de energiemarkt na 2024 weer iets zal normaliseren. Vanwege de grote onzekerheden in de ramingen vinden we het voor nu niet verantwoord om het structurele meerjarenbeeld met dit bedrag te belasten. De nu opgenomen budgetten voor energie (x 1.000) zijn als volgt:
  • Omdat we jaarlijks door indexering ten laste van de algemene middelen de budgetten binnen het ‘hek’ rond het sociaal domein waardevast houden, is het ook billijk om de inhaalindexering nu ook ten laste van de algemene middelen te brengen. De structurele component van de tegenvallers binnen het sociaal domein die voortkomt uit loon- en prijsontwikkeling wordt daarom opgevangen vanuit de algemene middelen.
  • De nadelen door loon- en prijsontwikkeling kunnen we voor een deel betalen vanuit de compensatie hiervoor in de Algemene uitkering uit het Gemeentefonds. De gestegen kosten die samenhangen met het ophalen en verwerken van huishoudelijk afval, het afvoeren van afvalwater en de bredere watertaken van de gemeente, rekenen we op grond van de afspraken in het beleidsakkoord toe aan de kostendekkende riool- en afvalstoffenheffing. De rioolheffing stijgt hierdoor in 2024 met ongeveer 4% extra, oplopend tot 14% extra in 2027. De afvalstoffenhefing stijgt met 2% extra vanaf 2024.
    In 2022 en 2023 zijn de tarieven voor ozb met lagere percentages geïndexeerd dan de werkelijke inflatiecijfers waarmee nu het Gemeentefonds voor loon- en prijsontwikkeling wordt bijgesteld. Het gaat hierbij om ruim 4%. We kiezen ervoor om deze te lage indexering alsnog door te berekenen in de indexering van de ozb voor 2024. Zie ook het hoofdstuk loon, prijs en ontwikkeling lokale heffingen. Het totale effect van deze 'inhaalindexering' op de woonlasten is (op basis van een gemiddelde woningwaarde van 459.000) bij benadering als volgt:

Bedragen in €

1-persoons huishouden met koopwoning

2-persoons huishouden met koopwoning

3- of meerpersoons huishouden met koopwoning

Afvalstoffenheffing 2023

239

342

449

Verhoging 2% =

5

7

9

Rioolheffing 2023

119

172

223

Verhoging 14% (vanaf 2027) =

17

24

31

OZB 2023

551

551

551

Nacalculatie indexering 4% =

22

22

22

Toename woonlasten (in €)

43

53

62

Toename woonlasten (in %)

5%

5%

5%

Prijsstijgingen die doorwerken in de kosten van dienstverlening aan andere gemeenten (bijvoorbeeld sociale zaken Leiderdorp, centrumregeling IDA) leggen we door in tarieven. Deze kosten blijven daarmee budgettair neutraal in onze begroting.

Hoe gaan we om met de investeringen, mede in relatie tot de hoge rente?

De gestegen prijzen werken ook door op ons lopend investeringsprogramma. Deze kostenstijging wordt nog versterkt door de sterk gestegen rente. In deze kaderbrief maken we de onderstaande keuzes ten aanzien van het investeringsprogramma en de financieringslasten:

  • De verwachte kasstromen binnen de investeringen in het MIP 2023-2027 zijn in het kader van het tegengaan van planningsoptimisme kritisch geanalyseerd (zie ook het hoofdstuk ontwikkeling kapitaallasten). Op basis van deze analyse schuift zo’n 125 miljoen van de verwachte kasstromen buiten het meerjarenbeeld naar 2028 en verder omdat een deel van de investeringen op basis van de huidige planning en risico’s naar verwachting later zal plaatsvinden dan eerder geraamd. Naar goed gebruik blijven we de rente- en afschrijvingslasten van deze toekomstige kasstromen (4,5 miljoen) wel betrekken bij het structureel begrotingsevenwicht in 2027. Met andere woorden: we reserveren hierdoor in 2027 budget om de kapitaallasten van de lopende investeringen in de toekomst te kunnen dekken. Dit past bij een solide financieel beleid. Voor de financieel toezichthouder (Provincie Zuid-Holland) is dit geen harde eis, maar dit is al een aantal jaar de gebruikelijke meer behoedzame lijn van de gemeente Leiden vanwege de aanzienlijke investeringsagenda.
  • Investeren is duurder geworden, zowel door gestegen prijzen als door de gestegen rente. Voor een aantal lopende investeringen dwingt dit ons om budget te reserveren voor het verhogen van kredieten. Het gaat hier vooral om de investeringen in de Leidse Ring Noord, het Integraal Waterketen Plan en de eerste twee fases van het Integraal Huisvestingsplan Onderwijs (IHP). We zetten daarnaast ook de investeringen in de verduurzaming van gemeentelijk vastgoed voort en investeren in sportpark De Mors. Door de gestegen prijzen en rente hebben we in dit voorstel voor de kaderbrief ook keuzes moeten maken. Projecten en ambities die nog geen eigen dekking hebben en onvoldoende gevorderd zijn in de planuitwerking, voorzien wij binnen deze meerjarenbegroting nog niet van begrotingsruimte. Zo voorkomen we dat we de begroting onnodig groter maken dan nodig en beperken we tegelijk renterisico's en planningsoptimisme. Deze ambities betrekken we bij volgende Kaderbrieven, wanneer de planvoorbereiding voldoende is gevorderd. Wel stellen we middelen beschikbaar om deze opgaven planmatig verder uit te werken (de bibliotheek), waardevast te houden (IHP fase 1 en 2) of kortetermijnmaatregelen uit te voeren (Lammenschansweg). Daarnaast hebben we binnen verschillende investeringen keuzes moeten maken in ambitieniveau.
  • De rentebuffer tot 3% die in vorige begrotingen nog toereikend leek is ingehaald door de renteontwikkeling op de kapitaalmarkt. Op dit moment betalen we ongeveer 3,3% rente op langlopende geldleningen. Waar tot een jaar geleden de lage rente eigenlijk alleen nog maar kon stijgen, kan deze zich nu zowel opwaarts als neerwaarts bewegen. Voor deze kaderbrief maken we de keuze om de rente voor het hele meerjarenbeeld realistisch te ramen tegen 3,3%. Hiermee houden we budgettair dus geen rekening meer met een verdere rentestijging. Hoewel de Europese Centrale Bank heeft aangegeven op korte termijn verdere rentestijging niet uit te sluiten, is het effect hiervan op de lange rente onzeker. Op dit moment zien we op de kapitaalmarkt dat kortlopende geldleningen tegen hogere rente worden aangeboden dan langlopende geldleningen. Dit laat zien dat de kapitaalmarkt verwacht dat de rente op termijn weer zal gaan dalen. In economische ramingen (bijvoorbeeld de Maartraming van het CPB) wordt verwacht dat de inflatie binnen dit meerjarenbeeld weer daalt onder de inflatiedoelstelling van de ECB van 2%. Hiermee zouden verdere rentestijgingen op lange termijn hoogst onlogisch zijn. We kiezen er wel voor om de behoedzaamheidsruimte 2024 structureel met 600.000 te verhogen, mede met het oog op het renterisico. Bij een eventueel structureel knelpunt door renteontwikkeling kan deze buffer hiervoor worden ingezet. Daarnaast willen we richting de begroting binnen het MIP gaan zoeken naar mogelijkheden om ambities in het investeringsprogramma terug te brengen. Hierdoor neemt de omvang van de te financieren investeringen af en dus ook het renterisico. Ruimte die hierdoor ontstaat kan worden betrokken bij eventuele toekomstige tegenvallers.

Wat is de financiële situatie binnen het sociaal domein?

In deze kaderbrief zitten meerdere kostenstijgingen binnen het sociaal domein. Zoals hierboven toegelicht worden de structurele financiële effecten van prijsstijgingen (voor het sociaal domein oplopend tot 3,4 miljoen in 2027) opgevangen vanuit de algemene middelen.

Binnen het ‘hek’ zorgt de ontwikkeling van de regionale Jeugdzorgbegroting en een voordeel door de meevallende volumeontwikkeling op de maatwerkvoorzieningen Wmo dat de openstaande taakstelling sociaal domein van 2,3 miljoen netto (prijspeil 2024) oploopt tot 3,4 miljoen. We stellen voor om nu te starten met de voorbereiding van concrete maatregelen om in 2027 de uitgaven binnen het sociaal domein daadwerkelijk terug te brengen met de taakstelling van 2,3 miljoen die hier in de Programmabegroting 2023 al stond. Het recent gesloten akkoord rondom de Hervormingsagenda Jeugd biedt hiervoor mogelijkheden, hoewel we er rekening mee moeten houden dat de landelijke afspraken weliswaar kaders zullen meegeven maar veel afhangt van de keuzes die we lokaal en regionaal maken om bij te sturen. De opbouw van de taakstelling sociaal domein is hierna als volgt:

 

2027

Taakstelling sociaal domein PB 2023 geïndexeerd naar prijspeil 2024

2,3 miljoen

Erbij: tegenvaller door aanvullend tekort jeugd (excl. loon- en prijsontwikkeling)

+ 2,6 miljoen

Eraf: meevaller volumeontwikkeling Wmo maatwerkvoorzieningen*

-1,4 miljoen

Taakstelling per eind 2027

= 3,4 miljoen

Opdracht invullen taakstelling PB 2023 met maatregelen

-2,3 miljoen

Niet-ingevuld deel taakstelling 2027 (hiertegenover stellen we behoedzaamheidsruimte)

= 1,1 miljoen

*Deze wordt in 2023-2026 ingezet voor het opvangen van loon- en prijsontwikkeling. Vanaf 2027 komt LPO ten laste van de Algemene middelen.

In deze kaderbrief doen we voor 14,2 miljoen aan voorstellen om de reserve sociaal domein in te zetten om tekorten 2023-2026 op te vangen en enkele beleidskeuzes. Hierna resteert in de reserve nog 15,7 miljoen aan besteedbare ruimte waarvoor we de komende jaren voorstellen zullen doen voor beleidsaccenten, het opvangen van eventuele tekorten en voorstellen die bijdragen aan het realiseren van de structurele bijsturingsopgave, zoals dat tot op heden ook is gedaan.

Welke keuzes maken we ten aanzien van de Algemene uitkering uit het Gemeentefonds en algemene middelen?

Voor de raming van de Algemene uitkering sluiten we aan bij de stand van de septembercirculaire. Deze corrigeren we op basis van de Voorjaarsnota van het kabinet voor de verwachte structurele toevoeging van 1 miljard en aanvullende loon- en prijscompensatie in de meicirculaire. Op dit moment lopen nog gesprekken tussen het kabinet en de VNG over het eventueel schrappen van de opschalingskorting (dit zou voor Leiden 5 miljoen structureel betekenen) en ruimere compensatie voor kostenstijging bij gemeenten. Hiermee kunnen we nu in het beeld nog geen rekening houden.

Wel houden we in onze ramingen rekening met de groei van de stad. De komende jaren wordt een aanzienlijk aantal woningen aan de stad toegevoegd. Ook is in 2023 het areaal aan bedrijfspanden uitgebreid. Dit hebben we met een risicoafslag betrokken in de meerjarenprognose voor de ozb en de Algemene uitkering uit het Gemeentefonds. Voor het aantal woningen verhogen we in 2027 het aantal woningen dat we meerekenen van 25% naar 50%. Dit lijkt reëel op basis van de status van diverse grote bouwprojecten in de stad, waaronder LEAD en de Lammenschansdriehoek. Als minder dan 50% in deze jaren wordt gerealiseerd leidt dit tot een incidentele tegenvaller in dat jaar. Zie ook het hoofdstuk ontwikkeling algemene uitkering gemeentefonds.

Hoe ziet het structurele behoedzaamheidsruimte eruit na deze kaderbrief?

De structurele behoedzaamheidsruimte houden we aan voor toekomstige structurele financiële opgaven. Dit budget was tot nu toe uitsluitend de tegenhanger van nog in te vullen structurele bezuinigingen binnen het sociaal domein. We verrekenen het extra tekort binnen het sociaal domein en het besluit om de taakstelling voor € 2,3 miljoen in te vullen met deze reserve. Daarnaast voegen we vanaf 2026 structureel € 600.000 als buffer voor rentestijgingen. De nieuwe stand van de behoedzaamheidsruimte wordt hiermee als volgt:

 

2024

2025

2026

2027

Behoedzaamheidsbudget Programmabegroting 2023

  

2.223

2.223

Af: incidenteel invullen taakstelling SD 2026

  

-2.223

 

Af: structureel invullen taakstelling SD vanaf 2027

   

-2.223

Bij: aanvullend tekort sociaal domein

   

1.114

Bij: aanvullende rentebuffer

600

600

600

600

Behoedzaamheidsbudget na kaderbrief

600

600

600

1.714

3. Financiële positie ná de keuzes in de Kaderbrief

Met de bovenstaande voorstellen meent het college dat begroting op een verantwoorde manier wordt aangepast op de economische tegenwind en de onzekerheden hierin. Ook geven we hiermee rekenschap aan de bevindingen uit het rapport van Deloitte. We willen de drie belangrijkste aspecten van onze financiële positie hierin uitlichten:

  • Op basis van onze berekeningen blijft in alle jaren sprake van een structureel begrotingsevenwicht. We zijn behoudend met de aannames over het Gemeentefonds, betrekken hierin de € 4,5 miljoen kapitaallasten die buiten het meerjarenbeeld vallen en verhogen het behoedzaamheidsbudget met het oog op het renterisico. Tegelijkertijd onderkennen we ook dat er nog de nodige risico's zijn: vooral de verdere prijsontwikkeling (vooral de ontwikkeling van energielasten), ontwikkeling van de rentelasten en daadwerkelijke groei van de stad (in samenhang met stikstofproblematiek en netcongestie) kunnen het begrotingsevenwicht negatief beïnvloeden. Bij volgende begrotingen en kaderbrieven zullen we steeds de aannames hiervoor kritisch evalueren en - indien nodig - bijstellen.

in 1.000, - = voordeel

2023

2024

2025

2026

2027

Structureel saldo begroting 2023

-10.162

-19.206

-23.361

-7.527

473

Structureel saldo na KB 2023-2027

-10.641

-19.131

-24.552

-3.657

-1

Bij de programmabegroting treden we verder in overleg met de toezichthouder (Provincie Zuid-Holland) over de beoordeling van het structurele en incidentele karakter van de baten en lasten in de begroting. Het beoordelingskader van de toezichthouder is op dit punt recent gewijzigd. Hierdoor kan de labeling richting de begroting nog op onderdelen wijzigen.

  • Tijdens het gehele meerjarenbeeld blijft het weerstandsvermogen toereikend. Op basis van het risicoprofiel bij de Jaarstukken 2022 moet de concernreserve aan het eind van de jaren 2023-2026 11,1 miljoen bevatten en eind 2027 16,6 miljoen. Met de keuzen in deze kaderbrief voldoet de concernreserve in alle jaren aan dit kader.
  • We nemen maatregelen om de ontwikkeling van de schuldpositie en het renterisico te beperken. Sturen op de schuldpositie betekent het maken van keuzes in investeringen. Deloitte bevestigt in het onderzoek dit uitgangspunt. Daarom kiezen we ervoor om voor nieuwe investeringen pas begrotingsruimte toe te kennen als plannen voldoende uitgewerkt zijn en verlagen we op sommige onderdelen het ambitieniveau. Door de kritische review op de kasstromen binnen investeringen is de prognose voor de liquiditeitsbehoefte voor de meerjarenbegroting verlaagd. Deze inspanningen zijn zichtbaar in de daling van de verwachte groei van de netto schuldquote van 198% bij de Programmabegroting 2023 naar 185%. Zie ook het hoofdstuk ontwikkeling kapitaallasten en schuldquote.